De zuidelijke Engelandvaart

1. De zuidelijke route
2. Hoe kwam men aan een route?
3. Grensovergangen & papieren
4. Van Nederland naar België
5. Parijs en verder
6. Zwitserland
7. Door Frankrijk
8. De Pyreneeën
9. Van Spanje naar Engeland

1. De zuidelijke route

De zuidelijke route was de langste, maar tegelijkertijd ook de meest gebruikte route. Het traject telde ruim 1700 kilometers en liep dwars door bezet gebied. Achtereenvolgens reisden de Engelandvaarders door België, bezet en onbezet Frankrijk, eventueel via Zwitserland, om vervolgens aan te komen aan de voet van de Pyreneeën op de grens tussen Frankrijk en Spanje; de zwaarste natuurlijke barrière. Eenmaal in Spanje aangekomen was men in principe veilig, maar volgde nog een periode van wachten - vaak in gevangenschap of onder huisarrest - voordat de reis naar Engeland kon worden voltooid.

De tocht kostte veel tijd. Een enkeling slaagde erin om in een recordtijd van drie dagen Spanje te bereiken, maar de meesten deden er veel langer over. De gemiddelde reisduur was maar liefst vijftien maanden.

De meeste routes van de Zuidelijke Engelandvaarders zijn uniek; iedere Engelandvaarder maakte gebruik van een eigen combinatie van contacten, slaapplaatsen en vervoersmiddelen. Toch zijn er ook enige algemene kenmerken van de routes te geven.

2. Hoe kwam men aan een route? (naar boven)

In de jaren ’40 had men over het algemeen veel minder reiservaring en kennis van andere landen dan tegenwoordig gebruikelijk is. Sommige Engelandvaarders hadden familiaire contacten in het buitenland of rond de grensstreek. Anderen kenden mensen via hun verzetsgroep, sport- of studentenvereniging. De meest gebruikte reiswijze was echter de ‘stapsgewijze’ benadering: Engelandvaarders zorgden dat ze de grens overkwamen, waarna ze een nieuw contact zochten dat hen weer een eind verder kon helpen. Er waren ook enkele ‘ontsnappingslijnen’ die met een estafettesysteem een keten van Nederland tot Spanje vormden. De meest bekende waren de lijnen van Van Niftrik en Van Tricht, welke via Zwitserland en Spanje naar Engeland leidden.

3. Grensovergangen en papieren (naar boven)

Tijdens de tocht waren grensovergangen de gevaarlijkste hindernissen. Hier stonden steevast controleposten en had men lokale hulp nodig om een succesvolle oversteek te maken. Als je namelijk legaal een grens over wilde steken, dan moest je niet alleen in het bezit zijn van een paspoort, maar ook van een verlofpas. Zéker als jongeman in de dienstplichtige leeftijd. Stak je illegaal de grens over, dan maakte je je schuldig aan een Unerlaubte Ausreise en kon je bij arrestatie rekenen op een gevangenisstraf. Werd een ontsnapping naar Engeland vermoed, dan was dit Feindbegünstiging en wachtte een levenslange gevangenisstraf, deportatie naar een concentratiekamp of zelfs executie.

Eén van de grootste moeilijkheden onderweg bestond eruit over de juiste papieren te beschikken. Tijdens de oorlog kregen burgers in bezet Europa te maken met een veelheid aan passen, vergunningen en stempels die nodig waren om te mogen reizen. In het openbaar vervoer en in hotels werden deze papieren regelmatig gecontroleerd. Veel dagelijkse handelingen als het wisselen van geld waren onmogelijk zonder de juiste papieren. Dit betekende dat Engelandvaarders veel tijd spendeerden aan het vinden van het juiste stempel of de juiste vervalser die dat ene document kon namaken.




4. Van Nederland naar België (naar boven)

Op de eerste etappe van de route lag de grens tussen Nederland en België. Het reizen binnen Nederland was relatief eenvoudig. Eenmaal in het grensgebied moest echter een manier gevonden worden om de grens ongezien te passeren. Werd de reis bijvoorbeeld met hulp van een ontsnappingslijn afgelegd, dan werden de Engelandvaarders opgevangen en op het meest geschikte moment de grens over gezet. Anderen gingen op goed geluk naar de grensstreek en probeerden daar ter plekke iets te regelen. In het grensgebied waren veel smokkelaars actief en op sommige plaatsen liep de grens dwars door een dorp. Ook lagen delen van de grens in het bos en kon je zonder veel problemen de grens oversteken, als je maar precies wist welk bospad je moest hebben. Met enige lokale hulp was een grensovergang dan goed te doen.

In België aangekomen ging de reis meestal per tram via Antwerpen naar Brussel. Vanuit Brussel kon een directe trein naar Frankrijk genomen worden, maar soms werd ook een voettocht over de grens gemaakt, op eenzelfde wijze als bij de Nederlands-Belgische grens.

De trein was in België en Frankrijk een vrij comfortabele manier om grote afstanden af te leggen, maar de passagiers werden ook regelmatig gecontroleerd op papieren. Frans en Belgisch spoorwegpersoneel wilde nog wel eens behulpzaam zijn of een oogje toeknijpen, Duitse controles waren daarentegen levensgevaarlijk.

5. Parijs en verder (naar boven)

Parijs was doorgaans de volgende stop voor de Engelandvaarders. Het was, zelfs in de oorlog, een dynamische en levendige stad. Duitse militairen, verzetsstrijders, oorlogsprofiteurs en de nog aanwezige bohemiens leefden naast en door elkaar. De drukke straten en volle cafés boden voldoende gelegenheid om op te gaan in de massa. Het vinden van onderdak was echter een groot probleem. Hotels waren verplicht gastenlijsten bij te houden, die de Duitsers controleerden. Enkele hotels lieten wel ongeregistreerde gasten toe, op voorwaarde dat zij ’s ochtends rond een uur of zes, voordat de Duitse controles begonnen, het hotel hadden verlaten.

Veel Engelandvaarders bleven een tijd hangen in of rond Parijs. In de omgeving van de Franse hoofdstad bevond zich een groot aantal Nederlandse boerderijen. Deze Hollandse enclaves waren daar tientallen jaren eerder ontstaan en werden dankbaar gebruikt als plek om in ruil voor arbeid een tijdje uit te rusten en contacten op te doen. Het eten was er goed, het gevaar om gepakt te worden was klein; een enkeling wijzigde zijn plan en bleef op deze comfortabele plek. Het merendeel trok echter verder in zuidelijke richting naar de grens met Spanje.

6. Zwitserland (naar boven)

In plaats van een directe doorreis naar Spanje probeerden in totaal 358 Engelandvaarders via Zwitserland weg te komen. Later in de oorlog, na de bezetting van Vichy-Frankrijk in november 1942 en het aanscherpen van Zwitserse regels, werd de reis van en naar de bergstaat lastiger. Zwitserland was neutraal en probeerde deze positie te handhaven, ondertussen omringd door Duitsland en zijn bondgenoten. De Zwitsers stonden in principe welwillend tegenover ‘geallieerde militairen’ of ‘ontsnapte geallieerde krijgsgevangenen’, zoals Engelandvaarders. Voor Joodse vluchtelingen was Zwitserland minder coulant, zij werden vaak teruggestuurd. In Zwitserland kon men reispapieren krijgen voor Vichy-Frankrijk, om van daaruit via Spanje en Portugal naar Engeland door te reizen. In Bern zat een Nederlands Gezantschap dat daarbij hulp kon bieden. Door de administratieve rompslomp die erbij kwam kijken was het niet eenvoudig om reispapieren te bemachtigen. Veel Engelandvaarders moesten lang wachten in werkkampen voor ze verder konden reizen. Voor menigeen duurde het wachten op officiële papieren zo lang dat zij ervoor kozen de grens met Vichy-Frankrijk illegaal over te steken.




7. Door Frankrijk (naar boven)

Engelandvaarders die vanuit Parijs naar het zuiden reisden, konden een route langs de kust volgen, via het door Duitsers bezette deel van Frankrijk, of afzakken door Vichy-Frankrijk. Vichy-Frankrijk was onbezet en werd geleid door Maarschalk Pétain. Strikt genomen was het land zelfstandig, alhoewel de Duitse invloed zeer sterk was en de lokale politie gevreesd moest worden. Tussen bezet Frankrijk (Zone Occupé) en Vichy-Frankrijk (Zone Non-occupé) liep een demarcatielijn, een grens die als het op beveiliging aankwam niet onderdeed voor andere landsgrenzen in bezet Europa. Het was daarom zaak om deze met de nodige voorzichtigheid en de hulp van lokale contacten te passeren. In Vichy-Frankrijk waren, voor de Duitse bezetting in november 1942, verschillende Nederlandse agentschappen actief, de zogenaamde Offices Néerlandais. Deze konden enige hulp en bijstand verlenen.




Het regelen van uitreispapieren naar Spanje was een administratief drama. Voor een Spaans inreisvisum was een Frans uitreisvisum nodig en bovendien ook een Portugees inreisvisum, zodat de Spanjaarden wisten dat personen niet in hun land bleven hangen. Het was een lastig karwei om deze documenten op elkaar af te stemmen en niet te laten verlopen. Vandaar dat menig Engelandvaarder, moe van het lange wachten, (wederom) een illegale grensoversteek verkoos.

Na de Duitse bezetting in november 1942 veranderde de situatie in Vichy-Frankrijk drastisch; de situatie werd een stuk gevaarlijker en grimmiger. Gedurende de gehele oorlog bleef de demarcatielijn wel van belang; ook na de bezetting van Vichy-Frankrijk bleef deze interne Franse grens bewaakt.

Een optie waar Engelandvaarders die zich in Parijs bevonden ook veel gebruik van maakten, was om zich als arbeider aan te melden bij de Organisation Todt. Dit was een Duitse organisatie die in heel het bezette gebied bouwwerkzaamheden verrichte. Het voordeel van aanmelden bij de ‘OT’ was dat men reispapieren kreeg en zich zo vrij kon verplaatsen. Zo kon men makkelijk via de bouwprojecten in de buurt van een grens komen, bijvoorbeeld via werk aan de Antlantikwall aan de Zuidwestkust of aan het vliegveld Istres bij Marseille.

Eenmaal aan de slag bij een geschikt project probeerden de Engelandvaarders contacten te leggen, die konden helpen de Pyreneeën over te komen.

8. De Pyreneeën (naar boven)

Als het meest zuidelijke deel van Frankrijk was bereikt en de Engelandvaarders onverhoopt niet de beschikking hadden over de juiste papieren om de grens legaal te passeren, volgde het fysiek zwaarste deel van de zuidelijke Engelandvaart: een gevaarlijke voettocht door de woeste en onherbergzame Pyreneeën. Met de hulp van lokale gidsen –passeurs- werd deze bergketen langs kleine paadjes en over bergkammen overgestoken. Soms via de lager gelegen kustgebieden, maar vaak ook over de hoogste toppen waar minder werd gepatrouilleerd.

De Engelandvaarders trokken zonder berguitrusting in een moordend tempo de bergen door om uit handen van de Duitse patrouilles te blijven. Grote delen van de tocht werden ’s nachts afgelegd, ploeterend door de sneeuw en het ijs.

De reis werd vaak afgelegd in groepen bestaande uit meerdere nationaliteiten. Onder hen waren niet alleen neergeschoten geallieerde vliegers en mensen die zich aan wilden sluiten bij de geallieerden, maar ook vluchtelingen, smokkelaars en avonturiers. Wie ten val kwam of het niet meer uithield werd vaak aan zijn lot overgelaten om de groep niet in gevaar te brengen.



Na een aantal dagen klimmen en dalen was daar het ‘vrije’ Spanje. Het gastvrije onthaal bestond uit directe arrestatie door de Spaanse politie, de Guardia Civil.

Na een kort verhoor werden arrestanten overgebracht naar een gevangenis in een van de grotere steden of naar het kamp Miranda de Ebro.





Hoewel neutraal, had Spanje onder Franco een gematigd pro-Duits regime en stond het niet erg welwillend tegenover de Engelandvaarders. De gevangenschap kon maanden duren. Eenmaal vrij zaten de vluchtelingen nog lange tijd vast in Madrid, waar allerlei administratieve zaken en reisvergunningen moesten worden geregeld door de Nederlandse ambassade aldaar.




9. Van Spanje naar Engeland (naar boven)

Vanuit Spanje waren er verschillende manieren om in Engeland te komen: via Portugal, of bijvoorbeeld met de boot naar Zuid-Amerika. Deze boot stopte onderweg op de Nederlandse Antillen of in Suriname, waar de Engelandvaarders dan van boord gingen. Viel de keuze op Portugal dan kwamen de Engelandvaarders in een administratieve schemerzone terecht. Om naar Portugal door te mogen reizen, was naast een visum voor de eindbestemming ook een Spaans uitreisvisum nodig. Om echter een Spaans uitreisvisum te bemachtigen was een Portugees inreisvisum vereist. Het getouwtrek kon maanden duren en al die tijd zaten de Engelandvaarders vast in Madrid. Pas rond 1943, toen de krijgskansen zich tegen Duitsland keerden, werden zowel Spanje als Portugal een stuk coöperatiever.

Eenmaal aangekomen in Portugal werden de Engelandvaarders opgevangen in Praia das Maçãs, een kustplaatsje ten westen van Lissabon.

Ze kregen hier onderdak tot de doorreis naar Engeland plaatsvond. Ondertussen moest iedereen een curriculum vitae en een uitgebreide beschrijving van zijn tocht opstellen. Vooruitlopend op een eventuele overtocht werden beide documenten naar Engeland gestuurd, waar het reisverslag op geloofwaardigheid werd onderzocht. Ook de resultaten van een medische keuring gingen direct naar Engeland.

In principe mochten alleen goedgekeurde jonge mannen in de dienstplichtige leeftijd - nuttig voor de geallieerde oorlogsvoering - naar Engeland. De overigen kregen slechts toestemming door te reizen als er voor hen een baan was geregeld. Tot aan het vertrek werden de Engelandvaarders door de Nederlandse regering voorzien van kost en inwoning, zakgeld en kleding. Hoewel dat in beginsel als ideaal ervaren werd, bleek het lange wachten en potverteren al snel hoogst frustrerend. Maar uiteindelijk, vaak na een tocht van meer dan een jaar, kwamen de Engelandvaarders dan toch op hun bestemming aan. Engeland was bereikt.

Vanaf nu konden de Engelandvaarders hun langverwachte bijdrage leveren aan de strijd tegen de bezetter.

Veel informatie uit deze beschrijving is ontleend aan het boek ‘Tulpen voor Wilhelmina’ van Agnes Dessing.